Frédéric Bastet (1926-2008): biograaf tegen wil en dank

Op maandag 30 juni 2008 overleed Frédéric Bastet in zijn woonplaats Oegstgeest. Hij werd bekend door zijnWandelingen door de antieke wereld, een vijfdelige reeks met kunsthistorische beschouwingen, maar bovenal door de biografie die hij schreef over Louis Couperus. In 2005 werd hem de P.C. Hooftprijs toegekend voor zijn essayistisch oeuvre. Ook was hij de zeer betrokken erevoorzitter van het Louis Couperus Genootschap.

Frédéric Bastet werd op 20 september 1926 geboren in Haarlem. Na zijn middelbare schoolopleiding ging hij studeren in Leiden, aanvankelijk alleen klassieke letteren, maar na zijn kandidaatsexamen richtte Bastet zich ook op de archeologie. In 1955 voltooide hij beide studies en vestigde hij zich enige tijd in Griekenland en Italië. Hier werkte hij aan zijn proefschrift, dat onder de titel De datum van het grote hypogaeum bij de Porta Maggiore te Rome in 1958 zou verschijnen.

Vervolgens kreeg Bastet een functie als klassiek archeoloog aan de universiteit van Leiden. In april 1964 hield hij zijn inauguratierede als lector en twee jaar later beklom hij opnieuw het spreekgestoelte, ditmaal voor, zoals hijzelf zegt, ‘een echte oratie, met als onderwerp De Doornuittrekker: Simulacrum valde ridiculosum’. In 1966 werd hij benoemd tot hoogleraar in de archeologie.

Veelzijdig
Niet alleen op zijn vakgebied deed Bastet van zich spreken; al snel liet hij zich ook als literair auteur gelden. In 1959 debuteerde hij met De aardbeving, een novelle die gepubliceerd werd in de Boekvink-reeks van De Arbeiderspers. Samen met twee andere vroege novellen, Heksendans uit 1961 en Lava uit 1963, werd De aardbeving in 1986 herdrukt onder de titel Op weg naar het zuiden.

Een jaar na zijn prozadebuut verscheen Bastets eerste dichtbundel, eenvoudigweg Gedichtengeheten. Net als in de latere poëziebundels Arion op de dolfijn (1964) en Een mislukte pansfluit(1967) speelde de klassieke oudheid een belangrijke rol. Vaak koos hij voor het sonnet als dichtvorm; de bundel Gedichten bevat zelfs een volledige sonnettenkrans: ‘Koning van Rome’. Een eigen keuze uit de bovenstaande bundels verscheen in 1980 onder de titel Catacomben.

De veelzijdigheid van Bastet werd nog eens benadrukt door de publicatie van zijn eerste grote letterkundige studie: Mr. Carel Vosmaer: zijn achtergronden, zijn reizen, zijn tijdgenoten, zijn invloed (1967). In deze biografie, later herdrukt als Met Carel Vosmaer op reis, beschreef hij op onnavolgbare wijze het leven van deze negentiende-eeuwse literator. Rudi van der Paardt stelt in zijn artikel Een moderne Proteus (Arabesken nr.17) zelfs dat Bastet met zijn biografische schets er eigenhandig voor heeft gezorgd dat Carel Vosmaer niet in de vergetelheid raakte.

‘Waarom wéét niemand dat?’
Na tien jaar hoogleraarschap werd Frédéric Bastet benoemd tot conservator van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, een functie die hij tot zijn pensionering zou vervullen. In deze jaren publiceerde hij vele artikelen en boeken. In het bijzonder richtte Bastet zijn aandacht op Louis Couperus. In 1977 bezorgde hij de tweedelige uitgave van de brieven van Couperus aan zijn uitgever L.J. Veen. In een vraaggesprek met Aleid Truijens in de Volkskrant (2001) vertelde Bastet hoe zijn belangstelling voor Couperus is ontstaan:

‘Voor mijn grootmoeder, die uit een Haags-Indische familie kwam, was Couperus een begrip. De stille kracht, daar had ze altijd over. Mijn moeder heeft Couperus nog horen voorlezen. Ze kon hem prachtig nadoen, hoe hij uit Psyche voordroeg. Er stonden verschillende boeken van hem in de kast. Tijdens de hongerwinter, toen ik zat ondergedoken, heb ik de hele Couperus gelezen. (…) Ik herinner me nog de verbazing: wat is dit een groot schrijver! En vooral: waarom wéét niemand dat? Want dat werd je op school niet verteld.’

In 1980 verscheen de essaybundel Een zuil in de mist. Van en over Couperus (1980), waarvoor hij een jaar later de Littéraire Witte Prijs kreeg toegekend. Toch was Bastet destijds geenszins van plan het leven van de Haagse auteur op te tekenen. In een vraaggesprek ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag verklaarde hij:

‘Het gerucht ontstond dat ik een biografie over Couperus zou schrijven. Dat wilde ik niet, maar de geruchten hielden zo aan, dat ik het bijna gênant ging vinden het niet te doen. Toen ging ik me verdiepen in het familiearchief van Couperus. Er zat zoveel interessants in, dat het zonde zou zijn er niets mee te doen.’

In 1987 kwam de biografie er alsnog: het lijvige Louis Couperus. Een biografie betekende een enorme stimulans voor het Couperusonderzoek en speelde een grote rol in de herwaardering die de auteur in de jaren tachtig van de vorige eeuw ten deel viel. Dit maakte de weg vrij voor de oprichting van het Louis Couperus Genootschap (1993), waarvan Bastet tot zijn dood erevoorzitter was.

Maar ook in een ander opzicht was deze publicatie een belangrijke gebeurtenis: toentertijd stond de schrijversbiografie als genre feitelijk nog in de kinderschoenen, althans in Nederland. Hoewel zijn methode van biograferen hem ook op kritiek kwam te staan, zal zijn levensbeschrijving van een van onze grootste auteurs menigeen tot de verbeelding hebben gesproken en op deze wijze – direct of indirect – hebben bijgedragen tot een nieuwe traditie in Nederland.

Waardering
Groot succes kende Bastet ook met zijn Wandelingen door de antieke wereld, vijf delen kunsthistorische beschouwingen die tussen 1978 en 1987 werden gepubliceerd. Tot aan 2005 bleef zijn literaire productie onwaarschijnlijk hoog. Zo schreef hij onder andere twee romans, Funérailles(1993) en De schele hertogin (2000), en het biografisch essay Helse liefde (1997) over de relaties tussen Chopin, Liszt, Marie d’Agoult en George Sand (die Bastet aan het eind van zijn boek kwalificeert als een ‘welbespraakt viswijf’!). In 2005 verscheen De grote wandeling, een autobiografisch geschrift waarin Bastet terugblikt op zijn leven en waarmee hij zijn literaire loopbaan afsloot:

‘Ik ben mijn hele leven bezig geweest, maar ik ben 78 en heb het schrijversschap afgesloten. Kan ook niet met de moderne computer en dat soort gedonder omgaan. Het schrijven laat ik aan de jongeren.’

De afgelopen jaren kreeg Bastet uit verschillende hoeken waardering voor zijn (literaire) arbeid: tijdens de feestelijke viering van zijn vijfenzeventigste verjaardag in de Koninklijke Bibliotheek werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (hij was al sinds 1982 officier in de orde van Oranje-Nassau), en in 2005 kreeg hij de P.C. Hooftprijs, een van de belangrijkste literaire prijzen in ons taalgebied, voor zijn essayistisch oeuvre.

Frédéric Bastet is 81 jaar geworden.

(Uit: Arabesken 16 (2008), nr.32, p.4-6.)

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *