Mevrouw Couperus van Sophie Zijlstra

Lef kun je Sophie Zijlstra niet ontzeggen. Het is altijd een hachelijke onderneming om beroemde mensen als personage in een roman te laten figureren, en al helemaal als het om een literair auteur gaat. Critici en ervaren lezers zullen er immers als de kippen bij zijn om het resultaat tegen de meetlat der historische geloofwaardigheid te leggen. Ook ligt de vergelijking met het literaire werk van de geportretteerde nogal voor de hand.

Wat het laatste betreft: in het geval van Mevrouw Couperus (2007), het literaire debuut van sinologe Sophie Zijlstra, heeft die vergelijking weinig zin. Haar sobere stijl, die hier en daar zelfs naar staccato neigt, heeft helemaal niets van doen met de zwierige en zangerige zinnen van die literaire gigant van rond 1900. Haar boek is zowel inhoudelijk als stilistisch niet bepaald een eerbetoon aan de auteur van Eline VereDe boeken der kleine zielen en De berg van licht. Maar dat was ook duidelijk niet het oogmerk van de schrijfster. Zoals de titel al verklapt, ligt het perspectief in deze roman bij de toegewijde echtgenote die altijd in de schaduw heeft gestaan van haar beroemde man, en die ook in de biografieën van Louis Couperus bij ontstentenis van voldoende historische gegevens niet meer dan een schim is gebleven.

Maar de weinige feiten die bekend zijn heeft Zijlstra – uiteraard – in dank aanvaard. Eén opmerkelijke gebeurtenis uit het leven van Elisabeth Couperus-Baud vormt het vertrekpunt van de roman. In de zomer van 1900 raakt Elisabeth verlamd aan beide benen. Er wordt gevreesd voor een reumatische aandoening. Maar, zo schreef Couperus enkele maanden later in een brief aan zijn nichtje Contance: ‘het was geen rheumatiek, maar het waren zenuwen: van louter nerfjes kon zij niet loopen, de arme doedel.’

Hoe komt die arme doedel dan aan die nerfjes? Tja, hoe kom je er vanaf?, luidt de bekende tegenvraag. Welnu, het is niet voor niets 1900, dus hup, naar een moderne arts die ‘Betty’ door middel van suggestie en hypnose zelf die eerste vraag laat beantwoorden, opdat zij vervolgens ook zelf haar benenwagen weer aan de praat vermag te krijgen. Zijlstra portretteert Elisabeth in dit genezingsproces als een eigenwijze, ja zelfs cynische patiënte, die onwillig haar derrière tegen de psychiatrische krib gooit en haar dokter beurtelings met hoon en ergernis bejegent. Maar gaandeweg breekt er iets bij haar. Beetje bij beetje dringen verdrongen beelden haar bewustzijn binnen. Zij blijkt in een donkere Indische nacht getuige geweest te zijn van een onoorbaar tafereel: haar man, in de tuin, achter het badhuis… met een man! Ziehier de oorzaak van de ‘nerfjes’.

En laat die arme Betty nou al die tijd niets in de gaten hebben gehad! Natuurlijk heeft ze zich weleens afgevraagd waarom Louis lichamelijk altijd zo afstandelijk was en zijn ogen niet van die Italiaanse scheepsjongens kon afhouden, maar dát…?

‘Ze probeert het te begrijpen, te plaatsen. Ze begrijpt dat dit ‘de dingen’ zijn die hem kwellen. Ze voelt zich vreemd opgelucht omdat ze aldoor dacht dat zij het was die iets mankeerde, die niet compleet was of gewoon gek. Hij was het en niet zij. Nu is ze opgelucht en dat lijkt gek wanneer je er net bent achter gekomen dat je man het met ander mannen doet. (…) En Louis had al die tijd niets gezegd. Toen ze nerveus werd niet. Toen ze verlamd raakte niet. Al die tijd niets gezegd terwijl hij de oplossing in handen had gehad.’

Bovenstaande citaat is niet afkomstig van het Viva-forum, maar staat op bladzijde 155 van de onderhavige roman.

Intussen heeft Sophie Zijlstra alles uit de kast gehaald om van Elisabeth allesbehalve een suf personage te maken. Haar kittige gebabbel staat in schril contrast met haar grenzeloze naïviteit inzake de handel en wandel van haar echtgenoot. Ze grossiert levendig in anachronismen als ‘knettergek’, ‘gladjakker’ en ‘burgertrut’. Zelfs een portie erotische projectie op haar geneesheer tijdens een middagje therapeutisch vissen wordt ons niet onthouden: ‘Ik overwoog in een romantisch moment in het visgebeuren in te bouwen maar heb dat uiteindelijk niet doorgezet omdat ik hem niet aantrekkelijk genoeg vind.’ Een romantisch moment in het visgebeuren inbouwen… Het staat er echt! Op bladzijde 74. Lieve help.

De weg naar het herstel van Elisabeth Couperus is geplaveid met literaire clichés. Tijdens één van de sessies bij haar dokter laat zij haar oog vallen op een vitrine met allerhande antieke beeldjes: beelden van mannen, vrouwen, kinderen en dieren. Vazen en hoofden van vrouwen en godinnen. Maar het is uitgerekend het porseleinen(!) beeld van een galopperend paard, gezadeld maar onbereden, dat haar aandacht trekt en bewondering oogst. Voelt u ‘m aankomen? De miskende, genegeerde en seksueel gefrustreerde Betty identificeert zich natuurlijk maar wat graag met dit oersymbool van getemde levenskracht. En alsof de suggestie al niet genoeg is, krijgen we bladzijden later het volle pond:

‘Ik draai me om en kijk naar het beeld van het kleine, galopperende paard. Zonder ruiter. Hoe vaker ik het zie, hoe mooier ik het vind. Ik zou graag het paard willen zijn in een verhaal over het paard. Het gaat over een paard dat zijn berijder heeft afgeworpen en vrij is. Het galoppeert weg. Weg van zijn leven, weg van alles wat hem bekend is.’

En zo draaft Zijlstra nog een paar bladzijden door. En dan het moment dat het gevoel in Betty’s onderstel terugkeert. Als ze zich loswurmt uit de greep van de arts, die haar omhoog hijst en ondersteunt, valt er pardoes een tafeltje met een karaf water om:

‘Het water verheldert de dof geworden bloemen van het vale tapijt. Even fris als toen het geknoopt werd door onbegrepen kindervingertjes in de altijd schemerige voorkamer van een houten huis in een achterbuurt van Marrakech. Maar daar gaat het nu niet om. Het gaat om het beeld van de doffe bloemen die opfrissen op precies hetzelfde moment dat deze vrouw geneest.’

De moddervette knipoog ten spijt – ‘Maar daar gaat het nu niet om’ – is het bovenstaande beeld van een hemeltergende banaliteit. Ironie als literaire schaamlap.

En wat is eigenlijk de rol van onze grote schrijver in deze roman? Voor hem is slechts de rol weggelegd als een pedante, egoïstische, kettingrokende(!) vreemdganger die ’s nachts stiekem het huis uitsluipt om zijn tegennatuurlijke lusten bot te vieren in schimmige etablissementen. Dat dit weinig recht doet aan de historische Louis Couperus doet eigenlijk nauwelijks ter zake. Lang leve de vrijheid van de romancier. Erger is dat met zo’n bordkartonnen sparringpartner de tragiek van Elisabeth Couperus-Baud niet die diepte krijgt die Sophie Zijlstra haar ongetwijfeld heeft gegund.

Sophie Zijlstra, Mevrouw Couperus (2007). Uitgeverij Contact, 192 pagina’s, 16,90 euro, ISBN 9789025422899

Oorspronkelijk gepubliceerd op rond1900.nl.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *