De krabbels van Couperus, de komma’s van Van der Horst

Een van de gevolgen van het gebruik van de tekstverwerker door auteurs is dat bijna niets van het scheppingsproces zichtbaar blijft. Aanzetten, pennenprobeelsels, schetsen, afgekeurde alinea’s, geschrapte zinnen – een heel potentieel onderzoeksveld verdwijnt tegenwoordig in het zwarte gat van de elektronische prullenmand. De delete-toets is wat dat betreft verwoestender dan de open haard, overstromingen, oorlog, diefstal en lastige schrijversweduwes ooit geweest zijn.

Een auteur als Couperus, die zijn Eline Vere nog met een ganzenveer geschreven schijnt te hebben en nooit iets moderner gehanteerd heeft dan de kroontjespen, geeft de geïnteresseerde onderzoeker gelukkig nog alle gelegenheid om zijn – verre van glad gestylde – handschriften te besnuffelen om te speuren naar wat ons enige inzicht kan verschaffen over de ontstaanswijze van zijn werk. Van Vliet bewees in zijn vorig jaar verschenen bundel Eenheid in verscheidenheid. Over de werkwijze van Louis Couperus dat zulk gesnuffel, in zijn geval het vergelijken van de handschriften met de uiteindelijke tekst, een waardevolle bijdrage kan leveren aan de analyse van een literair werk.

Hans van der Horst dook eveneens met zijn neus in de handschriften van Couperus, maar onderzocht op zijn beurt de periferie van de tekst: de marges waar Couperus – ik denk vaak onwillekeurig – zijn tekeningetjes, arabesken, stipjes, kringeltjes en andere krabbeltjes neerpende, die waarschijnlijk het denkproces van de auteur begeleidden. Van der Horst inventariseerde de ‘peinskrabbels’ van Couperus en reproduceerde ze op elke rechterpagina van het fraai vormgegeven boek Louis Couperus’ Zijlijnen. Versieringen uit zijn handschriften, in breder perspectief. Op de linkerpagina’s staat de begeleidende tekst van Van der Horst afgedrukt.

De tekst voldoet echter niet bepaald aan de verwachting die de titel van het boek oproept. Van der Horst belicht voornamelijk de contacten die Couperus had met zijn schilderende, tekenende en fotograferende tijdgenoten. Men krijgt een biografisch getint verhaal voorgeschoteld waarin de verschillende kunstenaars die een rol in Couperus’ leven hebben gespeeld de revue passeren. In feite voegen deze, wel wat erg breed uitgemeten details niet veel toe aan wat we reeds wisten dankzij de biografie van Bastet en de aanvullende artikelen daarop. Een poging om de rol van de beeldende kunst in Couperus’ werk systematisch te belichten wordt helaas niet ondernomen, terwijl daarover nu juist nog het een en ander te vertellen valt. Een opmerking in die richting, zoals de bewering dat de kunstenaar Pieter de Josselin de Jong model zou hebben gestaan voor de romanfiguur Duco van der Staal uit Langs lijnen van geleidelijkheid (p.56) is nergens op gebaseerd of wordt althans op geen enkele manier gefundeerd.

In feite heeft de tekst geen enkel verband met de afgedrukte ‘zijlijnen’, behalve misschien de verrassende analyse dat bij Couperus´ krabbels de ‘(…) ordelijke evenwichtige ornamentiek, waar tussen hij opgroeide, (…) in de loop der tijd plaats gemaakt [had] voor een onrustig-nerveuze, die van de art-nouveau.’ Als deze opmerking enig hout snijdt dan zijn de telefoondroedels van mijn moeder een uiting van een postmodernistisch levensgevoel.

Ook de opmerking dat zijn ‘vrouwenportretten in de Kleine Zielen-manuscripten (…) in hun onbeholpen lijnvoering een expressiviteit [bezitten], die voor een kundig Toorop-portret niet onder doet’ dunkt me lariekoek. Couperus kon eenvoudigweg niet tekenen en zijn volstrekt onschuldige pogingen daartoe tijdens het nadenken over een volgende zin of passage moeten we maar niet al te serieus nemen. Voer voor psychologen en grafologen hoogstens, meer niet.

Het prachtige uiterlijk van het boek van Van der Horst staat overigens in schril contrast met de tekstbehandeling. De tekst wemelt werkelijk van de vreemde, onbegrijpelijke zinnen, grammaticale dubiosa en/of zetfouten. Dat Couperus er een eigenzinnige interpunctie op nahield, is bekend, maar aan de manier van interpungeren van Van der Horst valt werkelijk geen touw vast te knopen. Vooral de plaats van de komma levert vaak vreemdsoortige zinnen op.

Een paar voorbeelden: ‘De lofuitingen [SIC] voor Psyche, nú deden denken aan die voor Alba toen.’ (p.60) En over de beeldhouwer Pier Pander, op p.64: ‘Verzorgd, door Clara de Kanter takelde hij langzaam af.’ Er wordt, neem ik aan, niet bedoeld dat de stakker door toedoen van Clara aftakelde? Op p.124: ‘Op 13 februari 1915 keerde het echtpaar Couperus, na een afwezigheid van iets meer dan 10 jaren uit Italië, in Den Haag terug.’ Een afwezigheid uit Italië? Op p.76 begint Van der Horst het tweede hoofdstuk met de zin: ‘Edmund William Gosse (1849-1928), had in het Engels [SIC] taalgebied (…) een eerste aanzet tot belangstelling voor de Skaninavische [SIC] letterkunde gewekt.’ Een eerste aanzet gewekt? Op dezelfde pagina: ‘Op het atelier had Gosse de letterkundige Carel Vosmaer leren kennen, waarover (cursivering van mij, PH) hij vriendelijk schreef: (…).’ Voorts is er op p.102 een aantal voetnoten weggevallen en wordt hoofdstuk VI abusievelijk hoofdstuk V genoemd.

Deze slordigheden, die op bijna iedere pagina zijn te vinden, doen vermoeden dat óf het boek in grote haast gemaakt is óf dat Van der Horst de hulp van een oplettende redacteur moest ontberen. Dit doet verder afbreuk aan een uitgave die dan misschien niet erg belangwekkend is, maar tussen de stortvloed van publicaties over Couperus, die het gereedkomen van de Volledige Werken verleden jaar vergezelde, een zeer eigenzinnige plaats inneemt.

Hans van der Horst. Louis Couperus’ Zijlijnen. Amsterdam: Uitgeverij Boring & Slag, 1996, 225 blz., ƒ 89,90.

(Uit: Literatuur 14 (1997), nr.4, p.245-246.)

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *